Signalering: Amv-beleid is (nog steeds) in strijd met EU-Terugkeerrichtlijn

Ondanks wijzigingen in het beleid, stelt de adviesraad dat het amv-beleid nog steeds niet voldoet aan de vereisten van de EU-Terugkeerrichtlijn.

Kind in tunnel
Beeld: ©Rijksoverheid

Voor een alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv) is terugkeer alleen mogelijk als er adequate opvang is in het land van herkomst. Op basis van het geldend beleid wordt de asielaanvraag van de amv afgewezen en er wordt een terugkeerbesluit genomen ondanks dat het onderzoek naar adequate opvang nog niet is afgerond.

Onzekerheid

14 januari 2021 oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Unie dat het Nederlandse amv-beleid niet voldoet aan de vereisten die de EU-Terugkeerrichtlijn stelt. Door een terugkeerbesluit te nemen maar niet over te gaan tot verwijdering blijft de amv in grote onzekerheid over zijn wettelijke status en zijn toekomst.

Hoewel de staatssecretaris het beleid heeft gewijzigd, zet de adviesraad in deze signalering uiteen waarom het beleid nog steeds niet voldoet aan de vereisten van de EU-Terugkeerrichtlijn.

Aanbevelingen

De adviesraad doet op basis deze signalering de volgende aanbevelingen:

1. Implementeer artikel 10, tweede lid, EU-Terugkeerrichtlijn in een algemeen verbindend voorschrift, bijvoorbeeld in het Vreemdelingenbesluit. De huidige verwijzing naar het bijzonder buitenschuldbeleid is niet de meest aangewezen plaats voor de beoordeling van de beschikbaarheid van adequate opvang in het land van terugkeer.

2. Maak de voorwaarden die worden gesteld voor de toepassing van het buitenschuldbeleid verenigbaar met artikel 10, tweede lid, EU-Terugkeerrichtlijn. De voorwaarden voor het buitenschuldbeleid zijn erg streng waardoor dit beleid nauwelijks wordt toegepast. Het is daarom van belang dat niet zonder een individuele beoordeling van de omstandigheden en belangen van de minderjarige, wordt aangenomen dat er sprake is van adequate opvang.

3. Veranker het belang van het kind in de Vreemdelingenwet om recht te doen aan internationale verplichtingen uit het EU-Recht en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.

Kabinetsstandpunt en ontwikkelingen in de rechtspraak

In antwoord op vragen van de Tweede Kamer stelde de staatssecretaris dat het verlenen van uitstel van vertrek gedurende het onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst in het kader van het opleggen van een terugkeerbesluit, in overeenstemming is met de Terugkeerrichtlijn (artikel 6, vierde lid, van de richtlijn).

Begin juni 2022 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zich over de betekenis van het arrest van het EU-Hof van Justitie in de zaak TQ  (ECLI:EU:C:2021:9) uitgelaten in een uitspraak van 8 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1530)

Uit de uitspraak volgt dat de uitvoering van het amv-beleid ingrijpend dient te worden gewijzigd. De Afdeling is van oordeel dat uit het EU-recht, met name de Terugkeerrichtlijn, volgt dat het onderzoek naar adequate opvang door moet kunnen lopen nadat de asielaanvraag is afgewezen. Indien dat het geval is wordt er geen meeromvattende beslissing genomen (afwijzing van de asielaanvraag en een terugkeerbesluit). Er wordt geen terugkeerbesluit genomen en artikel 45, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) blijft buiten toepassing. De duur van dat onderzoek moet in tijd beperkt zijn waarmee wordt voorkomen dat de amv langere tijd in onzekerheid verkeert over zijn toekomst. De Afdeling is van oordeel dat een onderzoek voor de duur van drie jaar in ieder geval te lang is (r.o. 19.2). De amv houdt gedurende het onderzoek naar adequate opvang rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder f, Vw (in afwachting van een besluit om de asielaanvraag). Aan de amv hoeft geen uitstel van vertrek te worden verleend. Naar het oordeel van de Afdeling is het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw bovendien in strijd met artikel 6, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Het kan niet aangemerkt worden als een ‘zelfstandige verblijfsvergunning of een andere vorm van toestemming tot verblijf’ als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn (r.o. 8.3).

De uitspraak van de Afdeling heeft tot gevolg dat de beantwoording van de vragen van de Tweede Kamer door de staatssecretaris op belangrijke punten achterhaald is. Onduidelijk blijft hoe de staatssecretaris wil waarborgen dat de duur van het onderzoek naar de beschikbaarheid van adequate opvang beperkt blijft. Door voortvarend te handelen dient namelijk voorkomen te worden dat een amv onnodig lang in onzekerheid verkeert over zijn verblijfsstatus.

Over de eerste aanbeveling van de adviesraad (implementatie van art. 10, tweede lid, Terugkeerrichtlijn in een algemeen verbindend voorschrift), heeft de Afdeling zich in de uitspraak van 8 juni jl. niet uitgelaten omdat dit geen onderdeel uitmaakte van die procedure.

Vragen?

Heeft u vragen of opmerkingen over deze signalering? Neem dan contact op met David de Jong