Wetsadvies over de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap en tot intrekking van de Rijkswet van 10 februari 2017

De adviescommissie heeft  geen overwegende bezwaren tegen het laten vervallen van de horizonbepaling. Wel plaatst zij een kanttekening hierbij. Die betreft de ongelijke behandeling en de effectiviteit van de intrekkingsgrond.

Doel van het wetsvoorstel

Doel van het wetsvoorstel is om een horizonbepaling in de Rijkswet op het Nederlanderschap van 10 februari 2017 te laten vervallen. Zonder die horizonbepaling wordt de bevoegdheid om het Nederlanderschap in te kunnen trekken in het belang van de nationale veiligheid, permanent van aard.

Daarnaast wordt in het wetsvoorstel, i.v.m. de Algemene verordening gegevensbescherming, een grondslag opgenomen voor de verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard. In een nieuw hoofdstuk van de Rijkswet wordt een artikel opgenomen waarin wordt bepaald dat bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming kunnen worden verwerkt, voor zover dat noodzakelijk is ten behoeve van het nemen van een beslissing als bedoeld in artikel 14, tweede en vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

Advies

De ACVZ heeft geen overwegende bezwaren tegen het laten vervallen van de horizonbepaling. De adviescommissie plaatst wel een kanttekening bij deze bevoegdheid. Aangezien de bepaling niet wordt toegepast indien dat leidt tot staatloosheid, kan deze namelijk alleen worden ingezet op polypatride Nederlanders. Dit leidt tot ongelijke behandeling en kan bovendien afbreuk doen aan de effectiviteit van deze intrekkingsgrond in het bevorderen van de nationale veiligheid. Gelet op het kleine aantal gevallen waarin deze bevoegdheid tot nu toe is toegepast, valt er over de effectiviteit van de intrekkingsgrond nog weinig te zeggen.

De ACVZ pleit ervoor dat de wetgever de noodzakelijkheid, effectiviteit en verdere implicaties van deze intrekkingsgrond regelmatig evalueert en beveelt aan dit op te nemen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.

De ACVZ heeft geen opmerkingen over de opneming van een wettelijke bevoegdheid in de Rijkswet op het Nederlanderschap voor de verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard voor zover dat noodzakelijk is ten behoeve van het nemen van een beslissing als bedoeld in artikel 14, tweede en vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

Vragen ?

Heeft u vragen over dit advies? Neem dan contact op met David de Jong